hulste.info
skylinehulste
home
geschiedenis
trefwoorden
De geschiedenis van het onderwijs in Hulste


Aflevering 1:  Het begin

Aflevering 2:  Het testament van pastoor Van Opstal

Aflevering 3:  De gemeenteschool in de gebouwen van de stichting Van Opstal

Aflevering 4:  Apart onderwijs voor jongens en meisjes

Aflevering 5:  Een kijkje in het schoolreglement en het lessenpakket

Aflevering 6
:  In de maalstroom van de ongelukswet

Aflevering 7:   Plots van twee naar drie scholen

Aflevering 8:  De schoolstrijd van 1879 met zijn nasleep

Aflevering 9: Ook de onderwijzer leeft niet van de dauw

Aflevering 10: De familie Vandekerckhove n 't Blauwhuis

Aflevering 11: Wat gebeurde er met de oude school van Pastoor Van Opstal?

Aflevering 12
: De gemeenteschool na Wereldoorlog I en II

Aflevering 13: Een ‘bloemlezing’ uit het dagboek van meester Verbrigghe

Aflevering 14: De Nieuwe gemeenteschool in de Tieltsestraat

Aflevering 15: Met de zusters van Heule: een nieuwe start in de meisjesschool

Aflevering 16: De meisjesschool tijdens Wereldoorlog I

Aflevering 17: De meisjesschool tijdens W.O. I en W.O. II

Aflevering 18: De meisjesschool: fusie en defusie


Aflevering 1
Het begin:


Waar nu de KBC-bank is stond ooit het eerste schoolgebouw.
Op zoek naar de voorgeschiedenis van onze beide basisscholen hebben we maar twee mensen in Hulste gevonden die zich nog iets konden herinneren van het oude schoolgebouw dat ooit op de plaats van de huidige KBC-bank stond. Die twee waren Bertha Claerhout (1895-2004) en de zes jaar jongere Gabrielle Kerckhof - in de volksmond Madamke Masureel - (1902-1998). Ze herinnerden zich nog heel vaag een oud gebouw dat op een grote kapel geleek en ‘innewaarts’ stond op de site waar nu de KBC-bank gevestigd is. Wat vooral de vroegere onderwijzeres Gabrielle Kerckhof zich herinnerde klopte met wat wij her en der in de archieven konden vinden en gaandeweg als stukjes van een grote puzzel mochten samenleggen. En het was echt puzzelen. Nergens stond het verhaal van onze scholen in zijn geheel opgetekend.
Het verhaal van die oude school begint nog vóór de Franse Revolutie. Op 2 januari 1788 wordt in Hulste een huis verkocht. Niet zo ongewoon, ware het niet dat het de pastoor is die het koopt. Hij koopt dit huis van “nicolaas de smet fs laurens, meester smet tot Hulste”.
De koopakte brengt ons meteen naar de huidige Vlietestraat ... in de tijd van toen, zegge 1788.
“Daar stond “een woonhuys, onlangs uyt den grond nieuwe gebouwd... met het bert van den te legghen solder daar op liggende...”.
Dit nieuw huis was nog tot eind april 1788 verhuurd aan Jan Scherpereel die er dus op het moment van de koop nog woonde.
Maar waar precies in de Vlietestraat lag dit huis en deze erve?
Het was de vroegere bloemenwinkel Orphee en daarmee aansluitend telkens het voorste deel van de erve waarop nu de KBC én de twee volgende huizen ‘tot aan de beek’ gebouwd zijn. In ‘kadastrale taal’ van toen luidde dat:
“suyt oost van de beke, suyt west d’erfve van françois soenen met een hilfthaeghe, noortwest den voorseyden scherpereel oock met een hilfthaeghe, ende noort de dorpstraete commende van de plaetse van Hulste en loopende naer de prochien van Roosebeke, Bavickhove ende Curne”.
Met de ‘beke’ wordt de Lampernissebeek bedoeld die nu net voor het huis van kapsalon Filip de Vlietestraat kruist. Deze beek is daar niet meer te zien want ze is er ingekapseld.




De dubbele houten poort links op de foto was de inrit van de loods van de voerman op Kortrijk, Vanhoutteghem - Vansteenkiste (later apotheek Verhoest).
Rechtsboven is het torentje met een deel van het oude schoolgebouw nog net zichtbaar. De huifkar verbergt jammer genoeg de voorgevel van het schooltje zodat we waarschijnlijk nooit meer zullen weten hoe het er heeft uitgezien. Verder, op de achtergrond zien we de lusthof van het ‘Klein Kasteel’. Zo zag een van onze belangrijkste straten er toen uit! De tijd staat niet stil.




De Statiestraat, nu Vlietestraat, tijdens de oorlog 1914-1918.
Bemerk rechts de woning van wijlen Medard Seynaeve-Viaene en ernaast de woning met vlasschuur, vroeger toebehorende aan Henri Deganck-Wanzeele. Deze gebouwen werden opgetrokken op de plaats waar voordien de eerste school stond
.


terug naar inhoudstafel

 

Aflevering 2:
Het testament van pastoor Van Opstal

Op 2 januari 1788 werd in Hulste een huis met een groot stuk land verkocht. Het huis was de huidige bloemenwinkel Orphee. Daarmee aansluitend telkens het voorste deel van de erven waarop nu de KBC-bank en de twee volgende huizen tot aan de beek gebouwd zijn (Vlietestraat 155 t.e.m. 161).
Niet zo ongewoon dat een huis verkocht werd, wel dat de pastoor de koper was. Die pastoor was Petrus Joannes Van Opstal, Antwerpenaar van geboorte, hier pastoor van maart 1770 tot aan zijn dood op 5 september 1794. Aan het nieuwgekochte huis met bijgaand erf hing een prijskaartje van “veerthien hondert vifentwintigh guldens vlaams courant, suyver goet voor suyver gelt”.
En het bleef niet bij dat ene prijskaartje van 1425 gulden. Dadelijk na de koop werd er al bijgebouwd en aangepast.
Maar met welk doel kocht pastoor Van Opstal dit huis en bouwde hij ernaast een schoollokaal? Hij was toen niet meer zo jong en het was een onzekere tijd. Het ‘Ancien Regime’ was op sterven na dood. Met de Franse Revolutie (1789) kreeg het de genadeslag. En ... als het in Parijs regent, druppelt het in Brussel. In de zomer van 1794 vielen de Franse troepen onze contreien binnen. Op 1 oktober 1795 was het helemaal geklonken: we waren voor vele jaren bij Frankrijk ingelijfd. Alleen dit laatste - deze annexatie bij Frankrijk heeft pastoor Van Opstal niet meer moeten meemaken. Hij stierf op 5 september 1794. De Franse soldaten heeft hij wel in Hulste zien aankomen.

Nog geen vijf jaar na de koop van het huis en het optrekken van een schoolgebouw schreef pastoor Van Opstal zijn testament. Dit was op 18 oktober 1792. Hij ondertekende het “P.J. Van Opstal, pastor tot Hulste bij Harelbeke”. Nu, meer dan twee eeuwen later openen we het opnieuw, niet zonder schroom. Hij schreef:
“Dit is mynen uytersten wille... aengesien het Huys ... door d’aelmoesen van verscheydene persoonen gekogt en merkelijk veranderd is, ten eynde dat het selve huys voor altijt moet dienen en gebruickt worden tot onderwyzing der jonckheyt, naemtlich van d’arme kinders, als oock tot zondagschoole op het geseyde Hulste, soo is ‘t klaerblijckelijk dat mijne erfgenaemen geen ‘t minste recht konnen hebben op het selve huys of iets daeraen toebehoorende”.
Verder stelt pastoor Van Opstal dit ‘huys’ onder de bescherming van de bisschop van Doornik - vóór de Franse Revolutie behoorden wij tot dit bisdom - en onder de directie van de pastoor van Hulste.

Welnu, vooruitlopend op wat wij verder zullen schrijven, zeggen we nu reeds dat de ‘stichting’ van pastoor Van Opstal meer dan een eeuw in dienst stond van de jeugd van Hulste.
Hier begint ook de geschiedenis van onze beide plaatselijke basisscholen. Het is een boeiend verhaal.
Maar laten we eerst nog even pastoor Van Opstal aan het woord in zijn testament, dat zo typerend is voor hem en voor zijn tijd.
Hij schreef:
“Ik wille dat men op myn utvaert maer sal luyden ééne klokke, soo nochtans dat de luyders sullen betaelt worden als oft sij dry klocken geluyd hebben”.
“Ik wille dat in de kercke van Hulste sullen gesongen worden 30 Missen, alle weken twee op den selven dag”.
“Ook wille ik dat aen de wet(heren) van dese parochie op den dag van myne utvaert, een maeltijd sal gegeven worden met eene pinte wijn aen ieder”.
“Ik wille voorders, dat aen mijn dienstmaert die bij mij in mijn overlijden sal woonen, sal betaelt worden geheel het loopende jaer aan 40 guldens”.

Dat was pastoor Van Opstals testament, genaam- en gedagtekend op 18 oktober 1792. Maar enkele dagen voor zijn dood, liet hij er nog enkele regels aan toevoegen. Hijzelf kon alleen nog met bevende hand ondertekenen. In deze laatste regels geeft hij aan zijn dienstmeid die hij nu met name noemt “Anne Marie Vandecasteele”, naast haar dienstloon “twee houtten orlogien, een spinnewiel, een bedde waer op sij is slaepende, bestaende in een maeltratse, hooftende, een coppel laeckens en sarge”.
Maar het schoonste “stick” dat pastoor Van Opstal achterliet was zijn “Stichting” in de huidige Vlietestraat. Graag had hij daar een congregatie van religieuzen willen stichten ten dienste van de jeugd. Honderd jaar later werd zijn wens toch enigzins vervuld bij de komst - in 1893 - van de Zusters van Liefde van Heule. Hun eerste onderdak te Hulste was de “Stichting” van pastoor Van Opstal.




Op deze foto merk je het torentje op d’Arke. Datzelfde torentje stond vroeger op het schoolgebouw van de ‘stichting Van Opstal’.


terug naar inhoudstafel


aflevering 3:
De gemeenteschool in de gebouwen van de stichting Van Opstal

Met giften van begoede en toegenegen mensen bouwde hij een school “die altijt moet dienen en gebruickt worden tot onderwijzing der jonckheyt, naemtlick van d’arme kinders, als oock zondagschoole op het geseyde Hulste...”

Deze wens van pastoor Van Opstal werd vervuld. Vele jaren draaide zijn school op volle toeren. Zij bood onderdak aan de Spellewerkschool en, op vraag van de gemeente die krap bij kas zat, aan de gemeenteschool. En de zondag kwamen er om beurt, van 1 u tot 2u30 de jongens en van 3 u tot 4u30 de meisjes voor de zondagschool. Schrik niet: rond 1850 waren daar tussen de 180 en 200 jongens en tussen de 200 en 220 meisjes.

Pastoor Van opstal had de directie van zijn school toevertrouwd aan zijn opvolgers, wat hen veel voldoening maar ook veel kopzorgen zal bezorgd hebben. Want wie anders dan zij stonden in voor het onderhoud en het betalen van de rekeningen. Zeker niet de gemeente. Het bleef de grote zorg van de pastoor het geld te blijven vergaren bij weldoeners in en buiten de gemeente.
Een vaste hulp bleef het jaarlijkse ‘legaat’ van Mademoiselle Lesage van het kasteel ten voordele van de arme kinders.

Daarbovenop was er de politieke instabiliteit. Gebouwd op het einde van de Oostenrijkse tijd overleefde de ‘Stichting Van Opstal’ de Franse bezetting en kwam doorheen onze Hollandse tijd (1814-1830) in de Belgische geschiedenis terecht. Zo probeerde in 1828 Willem I de gemeente, die moest zorgen voor een school, onder druk te zetten om zich de ‘Stichting’ Van Opstal toe te eigenen. Maar toen burgemeester Jan-Baptiste Mulle (1807-1829) het testament van pastoor Van Opstal bovenhaalde, heeft geen enkele instantie het passend geoordeeld verder op de toeëigening van het gebouw van de ‘Stichting’ aan te dringen.

In 1841 werd de gemeente een tweede maal, nu door de Belgische overheid, verplicht te zorgen voor een lokaal voor de school en een woning voor de onderwijzer. De gemeente kon deze onverwachte uitgave niet aan. Daarom vroeg zij aan de toenmalige pastoor Petrus Remaut (1824-1859) verder gebruik te mogen maken van de ‘Stichting Van Opstal’ zoals dit reeds vele jaren het geval was. Daarop heeft de pastoor mondeling toegezegd, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat hij geenszins het eigendomsrecht zou afstaan. Aldus maakte de onderwijzer verder gebruik van de school en het huis (nu Orphee).

Maar de gemeente bleef van hogerhand verplicht te blijven zoeken en te zorgen voor een schoollokaal en een woning voor de onderwijzer. Het zoeken duurde tot 1857. Eind februari van dat jaar kwam door het overlijden van een pachter een groot erf in de Kasteelstraat met een gebouw erop in goede staat vrij. Dit gebouw werd het schoolhuis en later het gemeentehuis.

De nieuwe school was meer dan nodig. Dat stond onverbloemd in het verslag van de gemeenteraad (25 aug. 1855). Het gebouw Van Opstal had nood aan grote herstellingen. Er was onvoldoende plaats voor de kinderen en de scheiding der geslachten was moeilijk!! Daarbij was de schoolmeester slecht gehuisvest. De herstellingen zouden 1.500 frank kosten en het gebouw zou nog altijd geen eigendom van de gemeente zijn.

De gemeenteraad sloot zich aan bij wat de pastoor ook wenste: de stichting Van Opstal uitsluitend te laten dienen als spellewerkschool.


terug naar inhoudstafel


aflevering 4

Apart onderwijs voor de jongens en de meisjes

Tot de grote vakantie 1859 zaten jongens en meisjes nog samen in het schoolgebouw dat pastoor Van Opstal in 1788 had laten optrekken waar nu de KBC-bank gevestigd is (Vlietestraat 159). Tot dan toe was het gemeentebestuur er nooit in geslaagd een eigen schoolgebouw op te trekken en mocht van de pastoor het schoolgebouw ‘Van Opstal’ alsook het huis ernaast (nu Orphee, Vlietestraat 161) als woonst voor de onderwijzer gebruiken.
Op 1 oktober 1859 was de gemeente eindelijk klaargekomen met het optrekken van een nieuw schoolgebouw, alsmede het aanpassen en inrichten van het huis van de onderwijzer (later gemeentehuis) in de Kasteelstraat en startte de nieuwe gemeenteschool als jongensschool. Want er was nog geen verandering gekomen in het schoollandschap. De gemeente had immers beslist om een afzonderlijke meisjesschool op te richten. Voor deze nieuwe school werd de toen 22-jarige ‘demoiselle’ Hortence Vandekerckhove als ‘institutrice communale’ benoemd. Op vraag van de gemeente gaf zij les aan de meisjes in haar ouderlijke woonst, het Blauwhuis. Tot zolang had dit Blauwhuis onderdak verleend aan de Vrije Burgerschool, die vanaf het schooljaar 1859-60 ophield te bestaan of beter opgeslorpt werd door de nieuwe opgerichte Gemeentelijke Meisjesschool. Tot aan de fusie heette de straat tegenover het Blauwhuis de ‘Schoolstraat’, nu de Kantstraat.
Het Blauwhuis is nu - anno 2013 - het geheel van drie huizen gelegen links bij het begin van de Blauwhuisstraat. Deze drie huizen gaan nu mee met de Brugsestraat onder nummers 72, 74 en 76.
Vanaf het schooljaar 1859-60 was er in Hulste maar één jongensschool en één meisjesschool meer over. Met uitzondering van de periode van de schoolstrijd (1879-84) is dat zo gebleven, met dien verstande dat deze beide scholen nu gemengd zijn.
In Hulste konden dus alle jongens en meisjes naar school gaan. Maar zij moesten niet. Het was wachten tot 1919 op het in voege komen van de wet van de schoolplicht, die juist vóór de oorlog gestemd was.
Vóór 1919 gingen niet alle kinderen naar school, of als ze gingen, zeer onregelmatig. Vandaar veel analfabetisme. In 1850 b.v. waren er in Hulste op twintig jongens opgeroepen voor het leger, slechts zes die konden lezen en schrijven, niet rekenen. Negen konden helemaal niets.

Wie enigzins vertrouwd is met de akten van de Burgerlijke Stand uit de voorgaande eeuw weet hoeveel kruisjes daar in plaats van een handtekening staan. Laconiek schreef de secretaris daar nog bij dat de getuige “niet kon schrijven door onkunde” of “dat deze verklaard had niet te kunnen schrijven”. Alsof dat kruisje niet genoeg wilde zeggen. De ‘geleerden’ - zo noemde men ze vaak - die wel hun handtekening konden plaatsen deden dat vaak zo stuntelig dat het voor iedereen duidelijk was dat ze beter overweg konden met spa, riek en houweel dan met de pen.
Langzaam maar zeker is een evolutie ten goede gekomen. Voor Hulste hebben wij uit de gegevens van de opgeroepen miliciens cijfers over het dalende analfabetisme tussen 1850 en 1888.
Zo waren er in 1850 op twintig miliciens slechts zes die konden lezen en schrijven, niet rekenen. Negen konden helemaal niets. Dertig jaar later, dus in 1880, waren er weer twintig miliciens: zestien konden er nu lezen, schrijven en rekenen; drie konden lezen en schrijven alleen en er was slechts één analfabeet.
De vooruitgang is er niet vanzelf gekomen. Vaak in moeilijke omstandigheden en met zeer beperkte middelen hebben mannen en vrouwen zich voor het onderwijs ingezet, dit terwijl velen nog onvoldoende begrepen dat alleen met onderwijs de kringloop van achteruitstelling en armoede kon doorbroken worden.
Er was nog geen schoolplicht. In 1841 bijvoorbeeld waren er in Hulste 50 jongens en meisjes tussen 6 en 12 jaar die niet naar school gingen.
Wij kunnen hier de taak van de Kerk niet verzwijgen. Zij was in die tijd de enige instantie die, op voldoende grote schaal, kon zorgen voor het onderwijs, zij het volgens de normen van die tijd. Daardoor kreeg zij een ‘onderwijsmonopolie’ dat haar meteen zo kwetsbaar maakte. Want macht is gevaarlijk, ook voor wie haar uitoefent. Voor de Kerk was het onderwijs, zoals ook de zorg voor de zieken een ‘must’ vanuit het evangelie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij met het onderwijs ook haar bron van inspiratie meegaf en dat de catechismus steevast op het lesprogramma stond en daar zelfs een ereplaats bekleedde.
Er wordt al eens smalend gezegd dat vroeger de baron de mensen arm hield en de pastoor ze dom. Hier in Hulste was dit zeker niet het geval. Pastoor Van Opstal was de oprichter van de allereerste school hier en stak zijn eigen centen in het project. Het was de gemeentelijke overheid daarentegen die slechts schoorvoetend initiatieven nam om het onderwijs te organiseren en te zorgen voor de nodige infrastructuur.

Kasteelstraat

De Kasteelstraat gezien vanop Hulstedorp. Het vierde huis, inwaarts en nog net te zien, was het huis van de onderwijzer en later het gemeentehuis. Dan de Gemeentelijke Jongensschool uit 1859. In het lage gebouwtje bevonden zich de schooltoiletten met erachteraan de speelplaats.

Huis onderwijzer
                                  [fotoarchief Pieter Kerckhof]

De woning die de gemeente aankocht in 1857 voor de prijs van 4.300 frank. Het werd het schoolhuis van de Gemeentelijke Jongensschool en later het gemeentehuis. Foto genomen in 1997, archief P. Kerckhof.
De woning is afgebroken en op die plaats is er nu de kleine parking vóór de bibliotheek.

 


terug naar inhoudstafel

Aflevering 5
Een kijkje in het schoolreglement en het lessenpakket

Tot 1859 zaten jongens en meisjes van het gemeentelijk onderwijs nog samen in het schoolgebouw dat pastoor Van Opstal in 1788 had laten optrekken waar nu de KBC-bank gevestigd is (Vlietestraat 159) en dat de gemeente van de parochie mocht gebruiken.

Vanaf 1 oktober waren jongens en meisjes gescheiden. De jongens trokken naar de nieuwgebouwde gemeenteschool. De meisjes konden terecht bij ‘Demoiselle Hortence Vandekerckhove, in ‘t Blauwhuis (Brugsestraat 72, 74, 76) dat de gemeente van haar ouders kon huren.
Via het schoolreglement, door de gemeenteraad op 14 augustus 1844 goedgekeurd, komen we meer te weten over het reilen en zeilen van het gemeentelijk onderwijs in Hulste. Hier een greep uit een lijst van 33 artikels uit het schoolreglement:

- De schooluren zijn bepaald van negen tot elf en half, en van een en half tot vier uur.
- De leerlingen moeten op school zijn, ten minste vijf minuten voor het aengaen der klassen; dien tijd versteken zijnde, mogen zij buitengelaten worden.
- De leerlingen moeten net en goed gereynigd zijn.
- De onderwijzers bewaken de leerlingen bij hun inkomen en uitgaen, en gedeurende den speeltijd; zij zorgen dat de zelve zich op eene betamelijke wijze huiswaerts begeven.
- Voor het begin der klassen en na het eindigen der zelve wordt het gebed gedaan.
- Het onderwijs bevat den godsdienst, de zedeleer, het lezen en schrijven, het wettig stelsel der maten en gewichten, de grondbeginselen der rekenkunde, de Vlaemsche of Fransche taal, en daer en boven voor de meisjes het leeren van handwerk, zooals breyen, naeyen en teekenen.

Dit ‘wettig stelsel der maten en gewichten’ was het nieuwe, tiendelig metrieke stelsel. Reeds op 5 augustus 1829 moest de gemeente ‘dit metriek stelsel afhalen ten burele van de arrondissementscommissaris en overhandigen aan de schoolonderwijzer’. Het was dus gedaan met niet-tiendelige maten en gewichten.

- Het individueel onderwijs in klas is uitdrukkelijk verboden.
- De onderwijzer zorgt er voor dat allen gelijk bedeeld worden.
- Hij zorgt er ook voor dat de school altoos zuiver en net zij en tenminste eensdaegs gekuischt worde. Hij doet de zalen voor het inkomen en heengaen der leerlingen verlichten (verluchten).
- De leerlingen dienen ingeschreven te worden in afzonderlijke registers voor de meisjes en de knechtjens. Deze registers behelzen (naast hun geboorteplaats en datum, dag van aankomst en vertrek uit de school, woonplaats en beroep van ouders of voogden) de naem van den pracktezijn door wie zij gevaccineerd zijn. Dat was in 1844!!
- Het schoolgeld is bepaeld op eenen franc per maend voor de betalende leerlingen zonder onderscheid, de verwarming inbegrepen. De maend ingegaen moet voluit betaeld worden.
- Het aannemen van arme kinderen geschiedt overeenkomstig de voorschriften van het Koninklijk Besluit van de 26 mey 1843.

Naast zijn kleine wedde en vergoeding voor woonst kreeg de onderwijzer schoolgeld van ‘betalende’ leerlingen en een vergoeding langs het Bureel van Weldadigheid (OCMW) van de arme leerlingen.
Op 23 januari 1859 werd beslist dat het invorderen der schoolgelden van de vermogende leerlingen voortaan zal gedaan worden door de ontvanger van de gemeentebelastingen en niet meer door de onderwijzer.

- Den doctoor van de armen moet minstens eens per maand de school bezoeken. De leerlingen met eene betrapelijke ziekte moeten naer huis gezonden worden. Zij mogen alleen maar terugkeren voorzien van een certificaat dat zij geheel genezen zijn.
- Lichamelijke straffen zijn niet toegelaten, noch eenige andere die van aard zijn de kinderen moede te maken, of den spot of verachting hunner medeleerlingen opwekkende. Zijn toegelaten: berisping, het buitengewoon lezen of schrijven van eenige reken, het wegzenden van de school.
- De congédagen zijn de Zon- en feestdagen en de dagen die den onderwijzer moet besteden voor het bijwonen van conferentiën, voorgeschreven door de wet.


terug naar inhoudstafel

Aflevering 6
In de maalstroom van de ‘ongelukswet’

Vanaf het schooljaar 1859-1860 gingen de twee gemeentelijke scholen hun eigen weg, deze van de jongens in de Kasteelstraat en deze van de meisjes in ‘t Blauwhuis (Brugsestraat 72-74-76). Er volgden voor beide scholen twintig goede en rustige jaren in ruime gebouwen.

Maar in 1879 kwam er storm. Met enkele dagen verschil gaven de twee schoolhoofden in deze gemeentescholen hun ontslag: Hortence Vandekerckhove op 24 en Jean-Victor Viaene op 27 september.
Wat was er aan de hand?

In 1878 konden de liberalen aan acht jaar katholiek bewind een einde maken. Openbaar onderwijs werd een afzonderlijk ministerie geleid door Pierre Van Humbeeck, de meest radicale onder de ministers. Zijn wetsontwerp werd - zeer tegen de zin van de gematigde liberalen - de wet van 1 juli 1879, door de katholieken de ‘ongelukswet’ genoemd. Deze wet gaf een grotere rol aan de staat en voerde heel wat pedagogische verbeteringen in. Maar de opgedrongen neutraliteit zat de katholieken dwars. Zedenleer werd een verplicht vak en godsdienst viel buiten het lessenpakket en mocht alleen vóór of na de lessen gegeven worden als er genoeg ouders om vroegen. Dat gold ook voor de vrije aangenomen scholen.
Daarbij zette de inbeslagname van gebouwen afkomstig uit ‘schenkingen’ kwaad bloed bij de katholieken. Vele vrije scholen raakten zo hun lokalen kwijt. Er kwam enorm veel protest.
In Hulste werd de ‘stichting Van Opstal’ waar toen de spellewerkschool ondergebracht was in beslag genomen. Met één pennetrek was dit gebouw plots geen eigendom meer van de kerkfabriek. Samen met uit alle schenkingen afkomstige eigendommen werd het door de wet op de schenkingen (wet van 19 december 1864) in beslag genomen en tot gemeenschappelijk bezit uitgeroepen. Het was voor de liberale regering de gemakkelijkste en vooral de goedkoopste manier om aan geld of gebouwen te geraken voor hun scholen, maar niet meteen de beste manier om zich bij de katholieke bevolking geliefd te maken. De uitvoering van de wet en de koninklijke besluiten liep dan ook niet van een leien dakje zodat er op enkele plaatsen een speciale commissaris aan te pas kwam. De doctrinaire liberalen hadden over het hoofd gezien dat de kamers waarin ze de meerderheid hadden, amper 2 % van de gezamenlijke bevolking van het land vertegenwoordigden. Tot 1893 gold immers het ‘cijnskiesrecht’ waarbij enkele de mannelijke bevolking die een bepaalde hoeveelheid ‘cijns’ (belasting) betaalden stemrecht hadden. In 1830 hadden slechts 46.000 Belgen stemrecht!
Zoals we reeds zegden gaven de twee schoolhoofden van het gemeentelijk onderwijs in Hulste, enkele dagen vóór de aanvang van het schooljaar 1879-80, hun ontslag.

Meester Viaene noemde de nieuwe wet in strijd met zijn godsdienstige overtuiging. Hortence Vandekerckhove zei hetzelfde met nog meer woorden: “Mijn geweten laat mij niet toe die plaats te bekleden aangezien de nieuwe wet op het onderwijs door ware katholieken niet kan noch mag gevolgd worden”.

Beiden namen de beslissing met alle financiële gevolgen vandien: verlies van wedde na zoveel jaren dienst. Beiden stapten onmiddellijk over naar de inderhaast opgerichte niet gesubsidieerde vrije scholen. Alle meisjes en bijna alle jongens volgden hun schoolhoofd. Niet alleen in Hulste maar over heel België was er een massale overloop naar het vrij onderwijs: bijna 200.000 kinderen en 1.340 onderwijzers verlieten de gemeentescholen.


terug naar inhoudstafel

aflevering 7
Plots van twee naar drie scholen

Zoals overal in Vlaanderen kon men ook in Hulste de schoolwet van 1 juni 1879, in de volksmond de ongelukswet genoemd, niet slikken.
Enkele dagen voor de aanvang van het nieuw schooljaar 1879-1880 gaven zowel de directeur van de jongensschool in de Kasteelstraat als de directrice van de meisjesschool in ‘t Blauwhuis hun ontslag in het gemeentelijk onderwijs. Beiden stapten over naar het inderhaast opgerichte niet gesubsidieerde vrije scholen. Alle meisjes en bijna alle jongens volgden hun voorbeeld.
Het grootste probleem was er voor de nieuwe vrije jongensschool met directeur meester Viaene en het gros van de leerlingen die letterlijk op straat stonden. Zij konden niet meer binnen in de gemeentelijke jongensschool, waar nu Cesar Horrez, die met één klap van hulponderwijzer tot directeur gepromoveerd was, met een handjevol leerlingen overbleef. Maar kon meester Viaene met zijn leerlingen niet terecht in de oude school van pastoor Van Opstal in de huidige Vlietestraat waar nu de KBC is? Stel je voor, met één pennetrek was die in beslag genomen. Van schooloorlog gesproken.
In Hulste was er een nieuwe Van Opstal nodig om opnieuw van het nulpunt te vertrekken. Er was er een ter plekke: pastoor Jan Baptiste Lelieur. Sedert juli 1854 reeds, was hij pastoor in Hulste en was alom geprezen om zijn liefdadigheid. Bij zijn overlijden was er nog juist genoeg om zijn begrafenis te betalen. Zijn linkerhand had nooit geweten wat zij rechterhand deed.
In september 1879, dus goed twee maanden na het slechte nieuws van de confiscatie van de eigen gebouwen, kocht hij in dezelfde straat, maar dichter bij de kerk, van Bruno Tanghe en huisvrouw Julia Feys, een gebouw en erf van 4 aren en 10 centiaren. Dit gebouw werd na de nodige aanpassingen de Katholieke School. Hier kon meester Viaene met zijn leerlingen terecht. Momenteel is dat ter ziele gegane gebouw nog gekend als de patronage of d’Arke.
Wetende wat er door confiscatie met een ‘Stichting’ kon gebeuren kocht pastoor Lelieur deze eigendom op naam van de onderpastoor Karel Verburg (1863-1886). Kort daarop kwam een onvoorziene hindernis. Door de vroege dood van onderpastoor Verburgh op 13 november 1886 gingen grond en gebouw op diens erfgenamen over. Maar op vraag van de pastoor verkochten zij weer heel de propriëteit aan Ferdinand De Boutte, de toen 48-jarige ongehuwde zoon van Jan en Agatha Honoré, meester-smid te Hulste. Al de kosten die deze onvoorziene verkoping meebracht werden weer eens door pastoor Lelieur betaald. De schrik voor confiscatie zat er diep in.
Maar ook smid Ferdinand De Boutte was niet onsterfelijk. Rond het feest van zijn patroon Sint-Elooi werd de man zwaar ziek. Hij stierf op 14 januari 1909. Precies tien dagen voor zijn dood had hij de ‘Katholieke School’ nog kunnen verkopen aan een ander Hulstenaar, de priester Georges Delaere, leraar aan de normaalschool te Torhout en broer van deken Delaere van Ieper.
Maar meester Viaene was ook zijn woonst kwijt. Het schoolhuis in de Kasteelstraat was nu voor Cesar Horrez. Gelukkig had de kerkfabriek het jaar voordien een huis gekocht op de erve waar nu de onderpastorij staat (Vlietestraat 163) , dus vlak naast de nieuwe Vrije School. Dit huis werd de woning van meester Viaene.
En misschien dit nog. In 1909 liet pastoor Henri De jonckheere (1907-1922) het oud ‘torreke’ van de spellewerkschool (nu KBC) verplaatsen op de ‘veust’ van de Katholieke school die sedert 1900 diende als vergaderzaal voor de jongelingencongregatie de ‘Franciskanen’ of in de volksmond de ‘Siskes’ en van het genootschap van de H. Vincentius, in 1855 door onderpastoor de Beerteghem gesticht.
Op een oude foto van de Katholieke School is duidelijk dat ‘torreke’ te zien waarin, zo schrijft pastoor De jonckheere, een klokje hing met zilveren tonen. Over de prijs van 150 frank die hij had moeten betalen voor het verplaatsen van het ‘torreke’ was de pastoor minder verheugd.
Heel de schoolstrijd had aan de katholieke liefdadigheid het uiterste gevraagd. Naast het oprichten van gebouwen waren er nog de onderhoudskosten, aankoop van meubilair, boeken, schoolgerief en vooral het uitkeren van de wedden. Een grote weldoenster voor Hulste was mevrouw Casiers uit Houthulst, de vroegere parochie van pastoor Lelieur, waar hij deze weldoenster had leren kennen. Hier terloops gezegd, zinspelend op de naamverwantschap tussen Hulste en Houthulst, had E.H. Lelieur bij zijn benoeming tot pastoor van Hulste gezegd: “De bisschop heeft mijn hout afgepakt”.


terug naar inhoudstafel
aflevering 8
De schoolstrijd van 1879 met zijn nasleep

Vijf jaar lang - vanaf het schooljaar 1879-80 - waren er in Hulste twee jongensscholen: de Gemeentelijke met meester Horrez in de Kasteelstraat en de Vrije met meester Viaene in de Vlietestraat (later hier d’Arke). Deze laatste was goed bevolkt, om niet te zeggen overbevolkt, terwijl het leerlingenaantal in de eerste bleef schommelen tussen drie en negen leerlingen.
Vóór de schoolstrijd van 1879 was er maar één jongensschool, de gemeentelijke, met meester Viaene als schoolhoofd en meester Horrez als hulponderwijzer.
Aan de schoolstrijd kwam een einde met de nieuwe wet van 20 september 1884. Op sommige plaatsen werden de tijdens de schoolstrijd opgerichte vrije scholen weer met de gemeentelijke versmolten. Niet zo in Hulste.
Burgemeester Masureel begreep dat hij niet kon optornen tegen de bevolking die quasi unaniem achter de geliefde meester Viaene stond. Maar hij had ook vijf jaar lang meester Horrez de hand boven het hoofd gehouden en met grote druk op bepaalde gezinnen voor het handjevol leerlingen gezorgd dat de gemeenteschool in leven moest houden. Daarom koos hij voor het behoud van de twee jongensscholen.
Maar hij kreeg vanuit de katholieke oppositie zoveel tegenwind dat hij - “met het mes op de kele” - de gemeenteraad bewoog tot het afschaffen van de gemeenteschool. Zoals de Vrije Meisjesschool in ‘t Blauwhuis werd hierbij ook de Vrije Jongensschool aangenomen. In die laatste werd meester Viaene schoolhoofd en meester Horrez ‘in beschikbaarheid gesteld’. Nu zouden we zeggen op de reaffectatie geplaatst.
Het was een beslissing in de hitte van de strijd genomen. Ondertussen werd over de partijgrenzen heen aan een duurzame oplossing gewerkt. En zo kwam op 24 augustus 1886 een nieuwe beslissing van het schepencollege waardoor de Jongensschool weer ‘gemeentelijk’ werd met als hoofdonderwijzer Cesar Horrez en als ‘opziener van het lager onderwijs in Hulste’ Jean Victor Viaene. In de aangenomen Vrije Meisjesschool in ‘t Blauwhuis bleef juffrouw Vandekerckhove het schoolhoofd. De ‘ongelukswet had het burgemeester Masureel niet gemakkelijk gemaakt. In zijn kiespropaganda van de gemeenteverkiezing van oktober 1890 moest hij optornen tegen de publieke opinie. Het bijna leeglopen van de jongensschool was zoveel als een volksreferendum en een ‘neen’ geweest tegen de ontwerpers van die ‘ongelukswet’.
Achteraf gezien was die ‘ongelukswet’ en de daarop volgende schoolstrijd geen slechte zaak voor het katholieke net, al kostte het bloed en tranen. Voor het eerst werd dit onderwijs ernstig gereglementeerd inzake normaalonderwijs voor de toekomstige leerkrachten, inspectie, schoolconferenties en leerprogramma. Tegen eind 1880, dus in volle schoolstrijd, was heel het katholiek onderwijs stevig uitgebouwd.
Nog dit. Wat gebeurde er na de schoolstrijd met het gebouw van de Katholiek Jongensschool in de huidige Vlietestraat (later hier d’Arke) nu alle jongens weer terecht konden in de Kasteelstraat?
Dit inderhaast tot school heringericht gebouw was een ‘godsgeschenk’ voor dorp en parochie. Hier vonden allerlei verenigingen onderdak; werd er vergaderd en gefeest en ... vele jaren ook weer lesgegeven toen een van de scholen kampte met plaatsgebrek.

terug naar inhoudstafel

aflevering 9
Ook de onderwijzer leeft niet van de dauw des hemels...

Reeds van oudsher werden de schoolmeesters, zoals trouwens de chirurgijnen betaald door degenen aan wie zij hun diensten aanboden. De ‘post’ schoolgeld vindt men her en der in de rubriek ‘schulden’ van de staten van goed. Het onderwijs was niet gratis en toch is het stilletjesaan kosteloos geworden, eerst voor wie niet kon betalen. De gemeenschap betaalde in de plaats van de ouders. De onderwijzer werd vergoed “voor het leeren van de arme kinderen”, zoals de chirurgijn voor het “cureren van de arme siecken”.
Tot 1919 was er geen schoolplicht. Maar wie om onderwijs vroeg en niet kon betalen mocht gratis naar school, althans naar de lagere school. De gemeente of het bureel van Weldadigheid (het vroegere OCMW) vergoedde de onderwijzer. Zo komt het dat wij lijsten van de leerlingen kunnen opsplitsen in ‘betalende’ en ‘kostelozen of armen’. Van deze laatsten dienden lijsten opgemaakt te worden. Zo kunnen wij nu ook beter de lagere dan de sociaal betere klasse van de schoolbevolking op het spoor komen.
Daarmee komen we bij de onderwijzer terecht. Het schoolgeld van de betalende en de vergoeding door de gemeente van de arme leerlingen vormden een stuk van het inkomen van de onderwijzer.
We maken het heel concreet met de ‘staat van inkomen’ van de onderwijzer Petrus Coeman in het jaar 1845. Zijn jaarwedde bedroeg toen 200 frank. Beduidend meer was het schoolgeld dat hij kreeg van de betalende leerlingen: 300 frank. Voor zijn onderwijs aan de armen kreeg hij 40 frank, wat procentueel veel lager lag dan het schoolgeld van de betalende leerlingen. Want er waren in dat jaar 58 armen tegenover 49 betalende. Daarbovenop kreeg Petrus Coeman gratis woonst en verwarming. Dit werd geschat op 187 frank.

Zetten we dit even op een rijtje:
Inkomen van Petrus Coeman in 1845:
- vaste jaarwedde 200 frank
- vergoeding door het bureel van Weldadigheid
voor onderwijs aan de armen 40 frank
- schoolgeld van de betalende leerlingen 300 frank
- andere vergoeding zoals woonst en vuur 187 frank

Totaal 727 frank

Het schoolgeld van de gegoeden werd maandelijks betaald.
Sedert 1859 gebeurde in Hulste dit invorderen der schoolgelden van vermogende leerlingen door de ontvanger van de gemeentebelastingen en niet meer door de schoolonderwijzer zelf.

De wet van 19 mei 1914, die de leerplicht voor kinderen van 6 tot 14 jaar heeft ingevoerd, bracht een aanzienlijke aangroei van de schoolbevolking mee. Ook de jaarwedde van de onderwijzer steeg aanzienlijk.
Misschien nog dit: sedert de wet van 1914, die de schoolplicht invoerde, was het onderwijs voor iedereen gratis. Toch bleef dit op vele plaatsen nog dode letter: er bleven ‘betalende’ en ‘kosteloze’ leerlingen. Volgens meester Rafaël Honoré was dit in Hulste nog het geval tot in de jaren 20. Behoorde deze schikking tot de bevoegdheid van de gemeente?

Hoeveel zou die 727 frank vandaag waard zijn? Dit is heel moeilijk om daar een sluitend antwoord op te hebben maar volgens berekeningen met de broodprijs als basis zou dit bedrag vandaag moeten vermenigvuldigd worden met 240. Dus zou Petrus Coeman vandaag 727 x 240 = 174.480 frank of 4.236 Euro per jaar verdienen.
Een andere vraag is hoeveel hij verdiende ten opzichte van een ongeschoolde arbeider. In studies vinden we dat een mestserdiender in Brussel toen 0,17 fr per uur verdiende. De gemiddelde werkduur per week bedroeg dan zo’n 66 uur. Een ruwe berekening leert ons dan dat deze mesterdiender toen een jaarinkomen had van zo’n 583 frank.


terug naar inhoudstafel

aflevering 10
De familie Vandekerckhove in ‘t Blauwhuis

De geschiedenis van het onderwijs van Hulste kan niet geschreven worden zonder het verhaal van het Blauwhuis (verste hoek Blauwhuis- en Brugsestraat) en de familie Vandekerckhove die zich omstreeks 1837 daar kwam vestigen.
Op 7 september 1837 werd in Hulste ene Hortence Vandekerckhove geboren. Zij was de dochter van Jan Baptiste Vandekerckhove uit Sint-Denijs-Westrem en Rosalie T’Joen uit Wannegem-Lede. Na de geboorte van Hortence streek de ooievaar nog acht keer op het Blauwhuis neer.

Vader Vandekerckhove was nauw betrokken bij het onderwijs in Hulste. In het bevolkingsregister van 1870 staat hij aangeduid als ‘zaekwaernemer van de gemeenteschool voor de dochters’. Wat meer is, deze gemeentelijke meisjesschool was bij hem thuis en hij verhuurde daarvoor de nodige lokalen aan de gemeente. Zelf gaf zijn dochter Hortence er sedert 1859 les als ‘onderwijster diplomé’.

In de zomer van 1893, toen de zusters van Liefde uit Heule naar Hulste kwamen en de Vrije Meisjesschool van Hortence overnamen, ging de schoolpoort van het Blauwhuis voorgoed dicht. Hortence was er vanaf 1859 de hoofdonderwijzeres geweest. Zij ging op rust, wat dichter bij de ‘plaats’, in het huis waar Raoul Loridan en Rosa Vanassche gewoond hebben (Brugsestraat 25). Hortences vader was al eerder, op 29 juni 1882, en haar moeder nog vroeger, op 10 december 1875 overleden.

Maar was de school er niet meer, er waren nog altijd Vandekerckhoves in ‘t Blauwhuis. Kort na de dood van zijn vader was Theodoor Vandekerckhove getrouwd met Julie Declercq. Weer eens werden er zeven Vandekerckhoves in ‘t Blauwhuis geboren. Ze bleven er tot na de Eerste Wereldoorlog, dus lang genoeg om gekend te zijn door Bertha Claerbout (1895-2004), wiens ouderlijk huis rechtover het grote huis Masureel stond, waar tot voor enkele jaren nog Xavier Verstraete woonde (Brugsestraat 43), dus heel dicht bij het Blauwhuis. Bertha Claerbout was bij de laatste eeuwwisseling de enigste in Hulste die nog ‘mademoiselle’ gekend had. Zo werd Hortence tot op het laatst genoemd.
Maar nog beter heeft Bertha mademoiselle’s jongere broer Theodore gekend. Theodore of in de volksmond ‘Doren van ‘t Blauwhuis’ was de eerste in Hulste die een fonograaf had. Als ‘t goed weer was plaatste hij die fonograaf op de hoge berm vóór ‘t Blauwhuis. Er kwam natuurlijk veel volk op die ‘sprekende machine’ af. De fonograaf was een van de allereerste: hij werkte nog met bruine rollen in plaats van platen. Op de hoge berm vóór ‘t Blauwhuis stond er ook een grote, blinkende glazen bol. Doren had ook mooie dochters. Zij waren altijd gelijk gekleed en van de eersten om een kiel in plaats van een schort te dragen: een blauwe kiel met witte bollen.
Theodore Vandekerckhove overleed op 29 januari 1914. Hij heeft niet meer geweten dat de Duitsers zijn ‘siezekot’ als gevangenis hebben ingericht. Aan dit ‘siezekot’ waren getraliede vensters. Het lag aangebouwd tegen de rechterkant van ‘t Blauwhuis, dus naar de Blauwhuisstraat toe.
We nemen afscheid van ‘t Blauwhuis, maar niet zonder te zeggen dat het na de oorlog eigendom werd van Theophiel Snoeck, landbouwer op de kasteelhoeve en burgemeester van Hulste, de grootvader van Joseph en overgrootvader van Frank Snoeck. Theophiel overleed in ‘t Blauwhuis op Kerstdag 1925. Het jaar voordien, namelijk op 7 november 1924, was zijn vrouw Marie-Louise Cattebeke reeds overleden. Ook Theophiels zoon Adhemar ging na de kasteelhoeve in ‘t Blauwhuis op rust. Hij stierf er op 6 augustus 1960. Nadien werden er van ‘t Blauwhuis drie woonhuizen gemaakt.

Blauwhuis

Het Blauwhuis, toenmalig schoolgebouw op de hoek van de Brugsestraat en de Blauwhuisstraat. Foto van kort na de oorlog 1914-18. Bemerk het koetshuis achteraan met het venster, voorzien van tralies, dat in de Eerste Wereldoorlog dienstdeed als plaatselijke gevangenis.

Blauwhuis2

Hier een foto van latere datum



terug naar inhoudstafel



aflevering 11
Wat gebeurde er met de oude school van Pastoor Van Opstal?

Nu keren we terug naar het punt waar we vertrokken: de ‘Stichting Van Opstal’ (nu KBC, Vlietestraat), deze historische plaats voor het onderwijs van Hulste. Hier ‘passeerde’ de geschiedenis van onze beide lagere scholen.
- hier kreeg de gemengde gemeenteschool onderdak tot 1859
- van hier vertrokken in 1859: - de jongens naar de Kasteelstraat
- de meisjes naar het Blauwhuis
- hier kwamen de meisjes terug in 1893
- van hier vertrokken ze naar hun nieuwe school in 1898
- hier was ook de spellewerkschool vanaf 1859

In 1912 stonden er nog altijd de oude gebouwen die, sedert de ongelukswet van 1879, eigendom van de gemeente waren. Niet meteen een rendabele eigendom, tenzij die kon verkocht worden. Maar de gemeente zat verveeld met de geringe diepte van de grond waardoor die minder aantrekkelijk was voor eventuele kopers.
De kerkfabriek kon helpen want zij kon de nodige ‘achtergrond’ leveren. Op 13 april 1908 deed de gemeente een poging in die richting en richtte een schrijven aan de kerkfabriek:
“Ten einde aan de goederen van de oude spellewerkschool hunne hoogste weerde te doen bereiken, ware het wenselijk dat het kerkbestuur terzelfdertijde ook een deel grond liet verkopen achter dezen gelegen van het gemeentebestuur en die thans den hof uitmaakt gebruikt door meester Viaene. Alzoo zouden er kunnen percelen gevormd worden met de voorzyde op de straat en zich uitstrekkende tot over den hof van meester Viaene”.

In 1912 sloten de gemeente en de kerkfabriek een voor beide gunstige ruil. De kerkfabriek deed afstand van de nodige achtergrond en kreeg in ruil het huis naast de oude school, nu bloemenwinkel Orphee, Vlietestraat 161.
Deze ruil bracht mee dat er nu nog altijd een stuk van deze historische plek voor het onderwijs in Hulste overblijft, een stuk van de ‘Stichting Van Opstal, waar jarenlang de onderwijzer woonde. Dit laatste restant is de bloemenwinkel Orphee.
Deze ruil bracht vooral mee dat heel de erve waarop de school van pastoor Van Opstal stond ineens bouwrijp was geworden.

Op donderdag 9 januari 1913 stelde de gemeente in een openbare verkoping “om 3 ure stipt ter herberghe ‘t Gemeentehuis bij M. Rich. Honoré” in vier loten de Stichting Van Opstal te koop. Lot 1 en (nu KBC) waarop het oude schoolgebouw stond kwam nu in handen van Medard Seynaeve. Links ernaast, lot 3 en 4 (nu Vlietestraat 155 en 157) werd gekocht door Henri Deganck (x Maria Wanzeele), vlasfabrikant en herbergier in ‘De Eendracht’ (Brugsestraat 91)
Medard Seynaeve, een vlaskoopman uit Oostrozebeke, was pas in 1911 getrouwd met Osida Viaene, een dochter van Jean-Victor Viaene, de meester van de Katholieke School tijdens de ‘schooloorlog’.
Medard en Osida woonden eerst mee bij haar ouders (nu Vlietestraat 163) en moesten dus niet ver verhuizen toen zij vlak voor WO I hun intrek konden nemen in hun groot nieuwgebouwd huis waar later de KBC-bank zou komen.

Van de zeven kinderen van Medard en Osida zijn er zeker nog twee bij ons in Hulste gekend, althans door de ouderen onder ons. De oudste van de zeven, Charles Seynaeve (1913-1994), van wie de weduwe, Lidwina Vlegels, woont in de Brugsestraat 15. En de voorlaatste, Jaak Seynaeve (°1920) die Witte Pater werd en overleed te Brugge op 17 april 2011.

Statiestraat

Zicht op de Statiestraat (nu Vlietestraat).
Het huis met de puntgevel links was het huis van Medard Seynaeve en Osida Viaene, nu KBC-bank. De plek waar het onderwijs in Hulste begon.



terug naar inhoudstafel

Aflevering 12
De gemeenteschool na Wereldoorlog I en II

De echte doorbraak van het gemeentelijk onderwijs kon pas beginnen na W.O. I (1914-1918) toen de wet op de leerplicht feitelijk in voege kwam. Van toen af kreeg de gemeente ook de nodige financiële middelen.
In 1922 werd, in opvolging van Cesar Horrez, meester Jozef Vanwijnsberghe tot schoolhoofd benoemd en werden er drie graadklassen gevormd met Prudent Debucquoy, Robert Castelein en Maurice Bogaert als onderwijzers. Door de aangroei van de bevolking steeg ook het aantal leerlingen zodat in 1931 nog een vijfde klas bijkwam met meester Remi Vermandere, die later kantonaal inspecteur werd, als titularis. Bij gebrek aan klaslokalen moest meester Vermandere met zijn klas uitwijken naar de ‘patronage’ die ook nog als Openbare Bibliotheek dienst deed. Dit tekort aan lokalen is tot aan de nieuwbouw in de Tieltsestraat (1968) blijven aanslepen. Men sprak toen over de ‘zwervende scholen’. Nu eens vond men onderdak in de timmerwinkel van Jozef Callens, dan eens in een vleugel van het ‘Oud-Mannenhuis’ en zelfs gebeurde het dat er twee klassen, gescheiden door een gordijn, les kregen in de ‘patronage’.
Het was even een opluchting toen in 1937 twee nieuwe klaslokalen in gebruik konden genomen worden. Terzelfdertijd kwam er door het aanleggen van een tweede speelplaats ook meer speelruimte voor de leerlingen.
In 1961 was het gemeentelijk onderwijs in Hulste volledig en homogeen over de acht leerjaren uitgebouwd. Maar in 1965 verdween, zoals trouwens overal, de vierdegraadsklas zodat er nog slechts zes leerjaren overbleven.

Een straat met de naam van een ‘meester’
In Hulste is er een straat die de naam van een ‘meester’ draagt. In een reeks over het onderwijs mogen we daaraan niet voorbijgaan. Door aan een nieuwe straat in de kom van het dorp de naam van een onderwijzer te geven hebben de autoriteiten van het toen nog zelfstandige Hulste, met instemming van de bevolking, uiting gegeven aan hun dankbaarheid en erkentelijkheid tegenover alle leerkrachten, in het bijzonder aan meester Jozef Vanwijnsberghe (1877-1952), zoon van koster Aloïs en Veneranda Viaene. Nog jaren na zijn overlijden bleef deze ‘meester’, tot de verbeelding van de Hulstenaars spreken, niet alleen door zijn statige verschijning, maar vooral en op de eerste plaats door zijn jarenlange plichtsbewuste inzet. ‘Meester Koster’ deed meer dan alleen maar gewoon onderwijzen. Hij wist zijn laatstejaarsleerlingen tussendoor veel levenswijsheid mee te geven. Zo wees hij op de gevaren die de jongeren na het schoolverlaten op het werk bedreigden. Ook ging hij de grote plaag van die tijd, het drankmisbruik, niet uit de weg. Voor hem was een gepaste seksuele voorlichting evenmin taboe. Maar niet in het minst om zijn voorbeeldige levenswandel werd hij geëerd en geprezen. Het was goed even halt te houden in de ‘Mr Vanwijnsberghelaan’.



Vier onderwijzers uit de gemeentelijke jongensschool tussen de twee oorlogen.
Zittend van links naar rechts: Hoofdonderwijzer Jozef Vanwijnsberghe en Prudent Debucquoy
Staand: Robert Castelein en Maurice Bogaert. Deze foto is genomen tegen de wand van de twee oudste klassen in de Kasteelstraat.
Links de klas van meester ‘Perdang’ en rechts deze van meester ‘Koster’.
(Uit het fotoarchief van Pieter Kerckhof)

 



De klas van meester Robert Castelein: de 38 leerlingen van het vijfde leerjaar in 1937

terug naar inhoudstafel

aflevering 13
Een ‘bloemlezing’ uit het dagboek van meester Verbrigghe

Volgende losse notities van Meester Michel Verbrigghe zijn als het zout en de peper om de ‘schoolkost’ van deze afleveringen beter te doen smaken.

Waarin bestond de ‘schole’?
Uit 6 lokalen, zeer ‘fraai’ gebouwd en geriefelijk gemeubeld, ervoor een ‘schoolhuis’, bewoond door het ‘schoolhoofd’ met zijn gezin. Meester Jozef Vanwijnsberghe kon echter het schoolhuis niet betrekken wegens zijn kroostrijk gezin (8 kinderen). Hij kreeg het toch toegewezen als bureau en voorraadplaats en kon er avond- en zondagslessen geven.

Vanaf 1939-40: overbevolkte klassen wegens de mobilisering van de leerkrachten. Het 1ste en het 2de leerjaar werd een graadsklas met 57 leerlingen en met meester Raphaël Honoré die het overleefd heeft. Schoolhoofd Vanwijnsberghe - intussen met pensioen - kwam vrijwillig bijspringen.

Speciale vermelding: voor de eerste keer in de geschiedenis werden op 28 en 29 december 1938 de lessen geschorst wegen overdreven koude (-19° en -20 °C)

En nu van koud naar warm: “In de zomer, wanneer de temperatuur der klassen 25° overschrijdt, mag het schoolhoofd de namiddaglessen schorsen en ze door ontspanningslessen of oefeningen vervangen of met de leerlingen de buitenlucht intrekken”.

De lesuren van de meisjesschool begonnen en eindigden 15 minuten vroeger “om alle omgang met het ander geslacht te vermijden”.

10 mei 1940: oorlog, geen school tot 9 juni. Na de opruimingswerken lessen tot en met 3 augustus om de oorlogsdagen in te halen.

In iedere klas een grote kant en een kleine kant: de ‘slimsten’ zaten rechts en de ‘minderbegaafden’ links (sommigen jaren achterop).

Vrije dagen eertijds in de gemeenteschool: naamfeest van de pastoor, aanstelling van de burgemeester, plaatselijke kermis: 2 dagen vakantie, iedere donderdagnamiddag (de zaterdag was er heel de dag les), dag van het vormsel en eerste en plechtige communie, dag van het opstellen en het wegnemen van de stemhokjes, daags na de schoolreis, Sint-Niklaasfeest.

Na de oorlog: de jongens van het eerste leerjaar verhuizen naar de meisjesschool, dus naar het vrij onderwijs! Reden: tekort aan onderdak wegens ‘geteisterde’ lokalen. Toch kreeg dat 1ste leerjaar ‘knechtjens’ les in een afgezonderd lokaal (nu de eetzaal van de Vrije Basisschool). De eerste lesgeefster was juffrouw Thérèse Huys die in 1952-53 door een mannelijke leerkracht vervangen werd: meester Michel Verbrigghe.

Aan de bloemlezing van meester Michel zetten we nog dit staartje:
Alhoewel de klas van dit eerste leerjaar ‘knechtjens’ geheel afgezonderd lag van de andere klassen, heeft meester Michel daar toch zijn vrouw gevonden! Dat eerste leerjaar ‘knechtjens’ kwam terug naar de gemeenteschool met het schooljaar 1959-60 met overname van de leerkracht!

terug naar inhoudstafel

aflevering14
De Nieuwe gemeenteschool in de Tieltsestraat

Met het schoolgebouw in de Kasteelstraat ging het van kwaad naar erger.
Meester Verbrigghe noteerde hieromtrent in zijn dagboek:
“Er waren gescheurde muren”
“In de klas van het zesde stortte een stuk plafond naar beneden”
“Het lokaal van het vierde leerjaar was niet te verwarmen; men haalde hoogstens 12° C.”
“Bij meester Ottevaere schreef men de nieuwjaarsbrieven met handschoenen aan”
“ In het vijfde groeiden er paddestoelen op de vensterbanken”

Na veel aandringen kreeg de toen nog zelfstandige gemeente Hulste de toelating om een geheel nieuwe school te bouwen. Op het plan stonden zeven klaslokalen, een turn- en feestzaal, zaaltje voor de leerkrachten, refter, toiletten en stortbaden, een fietsenbergplaats en een ruime speelplaats. Dat alles in een mooi complex net buiten de dorpskom, op het einde van de Tieltsestraat. De eigenlijke werken werden op 10 april 1966 aangevat. De architect was Emiel Allewaert uit Izegem en aannemer C. Deblaere uit Wingene.
Drie weken vóór de grote vakantie van het schooljaar 1967-68, dus ruim twee jaar na de aanvang van de bouwwerken, konden de klaslokalen in gebruik genomen worden. Men nam het erbij dat niet alles afgewerkt was. Het werd een formidabele verhuis! Een dankbaar onderwerp voor het eerste opstel in de gloednieuwe school was : ‘Van de hel naar de hemel’. De leerlingen van het zesde leerjaar, schooljaar 1967-68, waren de eerste schoolverlaters - en dat zouden ze niet gauw vergeten - om vanuit de nieuwe school naar het secundair onderwijs over te stappen. Het lerarenkorps ten tijde van de verhuis bestond uit Jozef Vercruysse, hoofdonderwijzer en titularis van het 6de leejaar; Rafaël Honoré, 5de leerjaar; Roger Ottevaere, 4de leerjaar; Michel Verbrigghe, 3de leerjaar; Dries Vandekerckhove, 2de leerjaar en Willy Sabbe, 1ste leerjaar.
Op zaterdag 16 november 1968 werd in aanwezigheid van burgemeester Cyriel Wanzeele en de voltallige gemeenteraad, de kantonale inspecteur Theys en vele andere personaliteiten de nieuwe school door pastoor Verhamme ingezegend. Daniël Belaen, kabinetschef van de minister van openbare werken De Saegher en oud-leerling van de school, viel de eer te beurt het lint door te knippen en de school officieel te openen. De plechtigheid werd besloten met een ‘souper’ voor de genodigden.
De jongensschool van Hulste zat nog niet lang in ‘t nieuw toen de fusies eraan kwamen, deze van de gemeenten en deze van de scholen. Aan de laatste was de dalende nataliteit en daardoor krimpende leerlingenaantal niet vreemd.
Op 14 juli 1975 kwam er een koninklijk besluit: lagere scholen konden, over de netten heen, samengevoegd worden.
Voor de jongensschool waren er twee mogelijkheden van fusioneren:
1. ofwel met de Vrije Meisjesschool
2. ofwel met de gemeentelijke scholen van Harelbeke
Na een woelige gemeenteraadszitting van 30 september 1975 bleef alleen de laatste mogelijkheid over.
Zo werd na de fusie van de gemeenten de gemeenteschool van Hulste gefusioneerd met de Stedelijke Basisschool Noord van Harelbeke. Dit was op 1 september 1977.
En er kwamen nog veranderingen. Zo mocht op 1 september 1999 de Stedelijke Basisschool Noord in de Tieltsestraat ook kleuteronderwijs aanbieden en werd de school gemengd, net als de Vrije Basisschool in de Vlietestraat.
Na een voorlopige opvang in containerklassen kregen de kleuters in 2008 een hele nieuwbouw. De officiële opening kwam er op 6 juni 2008.

Wat gebeurde er met de oude jongensschool in de Kasteelstraat?
- De oudste lokalen, die nog dateerden van 1859 en gelegen waren achter het schoolhuis, deden nog een tijdlang dienst als Chiro-lokaal voor de jongens. Ze werden nadien gesloopt.
- Het schoolhuis, vóór 1859 gebouwd, was tot juni 1994 bewoond door Robert Naessens. Na sloping kwam er plaats vrij voor parking.
- Gebouw haaks op de straat. Vanaf 1969 bibliotheek, met onderbreking van 1984 tot 1999 toen hier het Socio-Cultureel Centrum was.
-Verste gedeelte. Oorspronkelijk was dit de speelkoer. Later kwam er op die plaats de brandweerkazerne van Hulste. Na de fusie van de brandweerkorpsen van Groot Harelbeke nam de Civiele Bescherming hier zijn intrek. Tot in 2011 toen dit gebouw werd afgebroken en er een volledig nieuw complex kwam die aansluit met de oude schoolgebouwen waar nu nog altijd de bibliotheek gehuisvest is . Op 4 mei 2012 opende hier het diensten- en ontmoetingscentrum Ons Dorpshuis De Rijstpekker.



                            De Stedelijke Basisschool Noord - foto van 1997

terug naar inhoudstafel

aflevering 15
Met de zusters van Heule: een nieuwe start in de meisjesschool

Op het grote aandringen van de toenmalige onderpastoor Edward De Meyere (1886-1900), stemden de Zusters van Heule er mee in om vanaf het schooljaar 1893-94 de aangenomen vrije meisjesschool van Hortence Vandekerckhove over te nemen. Met de opdrachten die de zusters er nog bij aanvaardden was het een niet te onderschatten opgave.
We zetten het even op een rijtje: lagere school, bewaarschool, kantwerkschool en zondagsschool. Om niet te spreken over het instaan voor de gebouwen, in een tijd dat de plaatselijke gemeenschap dat niet aankon.
Op 10 juli 1893 arriveerden de eerste vier zusters om tegen 1 oktober klaar te staan voor de start van het nieuwe schooljaar in de oude gebouwen van de ‘stichting Van Opstal’. Deze vier zusters-pioniers waren: Marie De Roo uit Esen (°30 maart 1866), Celestine Brusselle uit Varsenare (°8 februari 1873), Rosalie Vermeersch uit Passendale (30 juli 1863) en Marie Espriet uit Heule (°28 juni 1866).
De zusters namen voorlopig hun intrek in het woonhuis van de ‘stichting’, het huis waar tot 1859 de gemeenteonderwijzer woonde. Dat huis, weliswaar helemaal gerestaureerd, bestaat nog altijd en was tot voor kort de bloemenwinkel Orphee (Vlietestraat 161).
De ‘Stichting Van Opstal’ was maar een voorlopige oplossing. Op 11 april 1898 kocht het klooster van Heule van Leo Honoré (x Virginie Deboutte), herbergier van ‘t Gemeentehuis en timmerman-aannemer, een stuk grond van 22 aren en 12 centiaren uit een groter perceel ten noorden van het terrein waar twee jaar later de tramstatie zou komen. Terloops gezegd: Hulste kreeg pas in 1900 ‘den tram’ en bijgevolg een tramstatie en een Statiestraat (de huidige Vlietestraat).
De bouwwerken van de nieuwe school schoten snel op. Op 8 oktober 1898 konden reeds de eerste klaslokalen en het woonhuis van de zusters ingewijd worden en vóór nieuwjaar 1899 in gebruik genomen worden. Men beschreef toen die eerste lokalen als “ruim, luchtig en eenvoudig sierlijk”.
Op de foto van rond de eeuwwisseling kan men duidelijk de eerste klaslokalen links van het klooster situeren. Tussen de school en het klooster was een open ruimte, waar later de garage van de zusters en de linkervleugel van het klooster gebouwd werden. Tot 1953 was er ook een klaslokaal in de rechtervleugel van het klooster, waar later de kapel van de zusters kwam.
Om ons nu verder bij de uitbreiding van de gebouwen te houden, hier een overzicht in vogelvlucht:

- Tegen Pasen 1903 was er reeds een klas bijgebouwd. Nu is daar de eetzaal van de leerlingen. Deze klas is nog niet te zien op de eerste foto van het klooster en de school wat bewijst dat de foto vóór 1903 genomen is.
- Daar de schoolbevolking steeds maar steeg moest men gedurig met een deel van de leerlingen ‘uitwijken’ naar andere gebouwen, zoals bijvoorbeeld de ‘patronage’ (later d’Arke’).
- In 1932 werden, op een deel van de speelplaats, vier ruime klaslokalen gebouwd: twee boven- en twee benedenklassen. Dit zijn nu de klassen dichtst bij de feestzaal (die er toen nog niet was). Daarbij werd de oude galerij vernieuwd en uitgebreid.
- In 1935 kregen de zusters, tot hun grote vreugde, een eigen kapel, waar op 22 oktober voor het eerst de H.Mis werd opgedragen. De eerste kapel situeerde zich boven rechts op de eerste verdieping van het klooster. In 1953 kregen de zusters de latere kapel beneden. Tot zolang was daar een klaslokaal geweest.
- Het jaar 1953 was een belangrijk bouwjaar: er kwamen vier nieuwe klaslokalen, aansluitend op deze die in 1932 gebouwd werden. Door deze bouw en het vergroten van de speelplaats verloren de zusters het grootste gedeelte van hun groententuin.
- In datzelfde jaar 1953 kwam voor het eerst centrale verwarming in de school.
- In 1954 kregen de oudste klassen een opknapbeurt en kwam er een ‘huishoudklas’.
- In 1959 leek de school één grote bouwwerf. De oudste klaslokalen uit 1898 werden gesloopt en er kwamen vijf gloednieuwe kleuterklassen, bureau van de directrice en een overdekte speelplaats (de voorzaal).
- In 1963 was het de beurt aan de turn- en feestzaal.
Deze laatste mocht tevens een grote aanwinst voor heel het dorp genoemd worden. Hoeveel Hulstenaars hebben sedertdien van deze ruime feestzaal gebruik kunnen maken! Daarbij was er altijd iemand thuis om te waken, te zorgen en een oogje in het zeil te houden. Het klooster van de zusters was het beste conciërgehuis voor dat grote gebouwencomplex. Voor de bouw van de feestzaal, de verste kleuterklas en de speelplaats daartussen was reeds op 6 mei 1955 aan de ‘commissie van Openbare Onderstand der stad Kortrijk’ (het Hospitaal), de nodige grond aangekocht. Tot zolang behoorde dit stuk grond bij de hoeve Demarez. Bij de verkoop van deze ‘achtergrond’ aan de school kon Willy Delaere (Vlietestraat 119) van hetzelfde Hospitaal de voorgrond kopen.





Het klooster zoals het er uitzag in het begin van de 20ste eeuw.

terug naar inhoudstafel

aflevering 16:
De meisjesschool tijdens Wereldoorlog I

W.O.I liet de toen nog jonge meisjesschool niet ongemoeid. In oktober 1914 kwamen hier een 300-tal vluchtelingen uit Ledegem, Dadizele en Gullegem aan. Ze werden door de zusters gulhartig ontvangen en kregen er acht dagen lang onderdak, eten en de nodige verzorging.
Het laatste oorlogsjaar was voor Hulste het ergste. Op 9 oktober 1917 kregen de zusters van de Duitsers het bevel ‘s anderendaags het klooster en de school te verlaten. Gelukkig konden ze hun intrek nemen bij de zusters van de H. Familie in het ‘Oud-mannenhuis’ in de Kasteelstraat. Daar werd een van de zusters van de meisjesschool met tyfus besmet. God dank, de zuster genas.
Maar waar vond de school zelf onderdak en konden de lessen gegeven worden? Dit gebeurde op de meest diverse plaatsen: in de kerk, in fabrieken en tot zelfs op zolders. De families Declercq, Despriet, Kerckhof en Destoop verdienen een pluimpje voor hun gastvrijheid in dit moeilijke laatste jaar van de oorlog.
Een bange nacht was deze van 7 op 8 november 1917. Twee bommen kwamen terecht op het ‘Oud-Mannenhuis’. Gelukkig was er alleen stoffelijke schade.
Het ergste kwam er bij het wegtrekken van de Duitse troepen eind september 1918. De stroom van vluchtelingen uit Gullegem, Heule en Lendelede was het voorteken van naderend onheil.

Er volgden angstige dagen en benauwde keldernachten die hun climax bereikten op 15 oktober, de dag waarop de kanonnen van de reeds weggetrokken Duitsers de gemeente deden dreunen. Rond middernacht kwam daar het geschut van de naderende geallieerden bij. Dit werd steeds heviger tot op het moment van de bevrijding: 16 oktober rond 8 u in de morgen. Toen hoorde men de mensen blij roepen: “De Belgen zijn er!”. Inderdaad, het was een voorpost van het 11de regiment dat met grote omzichtigheid naar het Zuiden van de gemeente probeerde door te dringen. Op bepaalde momenten was deze voorpost maar enkele tientallen meters van de Duitsers verwijderd. Na de voorpost deed weldra heel het Belgische bataljon zijn intrede in het centrum van de gemeente. Vensters en deuren vlogen open. En op de vraag “Engelsen?” klonk het antwoord van de soldaten: “Neen, Belgen”. De Hulstenaars kenden alleen het blauwe Belgische uniform met het bijhorende bonnet met felrode streep van bij het begin van de oorlog. Al in de loop van 1915 werd naar Engels model overgeschakeld op het minder opvallend kaki met helm zodat ze de bevrijders voor Engelsen aanzagen.
De Hulstenaars die nu meenden dat alle leed geleden was kwamen bedrogen uit. Zes dagen na een, terwijl de geallieerden naar de Mandel en de Leie oprukten, bleven de Duitsers Hulste, vooral met gasbommen bestoken. In de nacht van 17 op 18 oktober vielen er vele slachtoffers. Onder hen Eerwaarde Moeder Euphrasie, de overste van het Oud-Mannenhuis, samen met twee van de zusters en zeven ouderlingen. In totaal stierven die nacht 27 mensen van Hulste. Wat de zusters van de meisjesschool betreft: daags voordien hadden zij het ‘Oud-mannenhuis’ verlaten en waren, tussen de beschietingen in, van Hulste weggetrokken. Pas op 10 november, één dag voor de wapenstilstand, hadden zij het aangedurfd naar Hulste terug te keren. Het eerste werk van de zusters was puin ruimen!
Meer dan een jaar - van oktober 1917 tot november 1918 - had de school een andere bestemming gekregen. Zij had gediend als veldhospitaal voor de gewonde Duitse soldaten. Op het dak van de school was een groot rood kruis op witte achtergrond geschilderd. Dat weten wij onder andere uit een getuigenis van Robert Demarez uit de Vlietestraat die van uit zijn ouderlijke thuis, hij woonde toen op de hofstede naast de school, veel had gezien en meegemaakt.
Waar nu de feestzaal-turnzaal van de school staat was vroeger nog land van de hofstede van Demarez. Daar heeft Robert dikwijls gezien dat er “verse putten” gemaakt waren. Ja, het was oorlog en het front lag niet ver. Daarbij was het voor de Duitsers ook gemakkelijk bereikbaar. Aan de bestaande tramroute hadden zij ‘oorlogsroutes’ aangesloten. Zo lag de meisjesschool op een knooppunt van twee routes . Langs de achterzijde van de school lag de bestaande route - in 1900 aangelegd - die van Kortrijk naar Aarsele liep. En langs de kant naar Bavikhove toe lag de oorlogsroute. Robert Demarez was een bevoorrechte getuige. Wie zou een jonge knaap gaan verdenken van spionage? Ongestoord kon hij een babbeltje slaan met de ‘wacht’ die zijn wachthuisje had vlak bij de hofpoort: een belangrijk punt. Daar immers sloot de oorlogsroute op de burgerroute aan. Vlak vóór de hofpoort lag ook de stelplaats, bestaande uit een drietal parallelle sporen, bestemd voor een 60 à 70-tal wagonnetjes die dienden om munitie naar het front te voeren. Dichterbij de Vlietebeek stond de watertoren. Om steeds klaar water te hebben voor de stoomlocomotieven was de beek dicht bij de hofpoort afgedamd. Zonder brandstof ging het ook niet: de kolen lagen in een ‘remise’ van de hofstede. Robert kon dit alles niet van dichter gezien en meegemaakt hebben.

Zicht op de Havikstraat vóór er bebouwing was. De eerste huizen kwamen er in 1990. We zien uiterst links de feestzaal van café Tivoli. Daarachter is nog een deel van het klooster te zien met daarnaast het dak van het huis van de Bruggemans. Iets meer naar rechts zien we het gebouwtje dat nu dient als refter en waar vroeger de jongens van het eerste studiejaar les kregen bij meester Michel. In die tijd deed die klas ook dienst als bibliotheek Mardijck. Vervolgens zien we de klasgebouwen. Het oudste opgetrokken in 1932 en het andere gedeelte in 1953. Daarnaast, uitspringend in bleke baksteen, de feestzaal-turnzaal gebouwd in 1963. Uiterst rechts zien we nog een gedeelte van de hoeve Demarez. (foto: Pieter Kerckhof)

terug naar inhoudstafel

 

Aflevering 17
De meisjesschool tijdens W.O. I en W.O. II

Meer dan een jaar, van oktober 1917 tot november 1918 - diende de meisjesschool als veldhospitaal voor de gewonde Duitse soldaten. Robert Demarez (1906 - 1997) uit de Vlietestraat 180 wist ons van de oorlogstijd veel te vertellen. Zijn ouderlijke thuis immers was de hofstede naast de meisjesschool waar nu zijn neef Antoon Demarez woont.
Aan de bestaande tramroute achter de meisjesschool hadden de Duitsers de ‘oorlogsroute’ aangesloten. Vlak voor de hofpoort Demarez lag de stelplaats bestaande uit een drietal parallelle sporen, bestemd voor een 60 à 70-tal wagentjes die dienden om munitie naar het front te voeren.

Hier een stukje van de oorlogstramroute: komende van de hofstede Demarez (Vlietestraat 99) dwarste die route, aan de loodsen van het transportbedrijf Brugman, de Vlietestraat. Zij liep dan over het land van Frank Snoeck, vanaf het huidig rond punt vóór de meisjesschool, parallel met de Muizelstraat. Zij dwarste achtereenvolgens de Kasteeldreef en de Oostrozebekestraat en liep verder over het land, rechts van de huidige biowinkel De Meidoorn . Enkele meters vóór de splitsing Muizel- en Blauwhuisstraat dwarste zij van rechts naar links de Muizelstraat, liep dan links landinwaarts tot voorbij de hoeve waar nu Daniel Labeeuw woont (Blauwhuisstraat 84) en dwarste de Blauwhuisstraat tussen Holvoets kapel en de Barze. Vandaar liep zij over het land van hofstede Depuydt - nu Vandemoortele - (Wantestraat 2) naar de Wantestraat. Stak deze over en liep verder langs het hof van Stragier (Barzestraat 24) naar de Brugsesteenweg richting Lendelede en verder naar het front.

En wat met de meisjesschool tijdens W.O. II ?
Zoals zovele Hulstenaars was de nacht van 24 op 25 mei 1940 ook voor de zusters van het klooster een nacht in de kelder. Tijdens die nacht kwam een obus terecht op de kapel die toen nog op de eerste verdieping was. Daarbij was er uiteraard veel schade aan de kapel en de nabijgelegen kamers van de zusters. Andere obussen hadden de schoollokalen getroffen. Een ‘penant’ van het nieuwe klaslokaal was geraakt waardoor het lokaal dreigde in te storten. De galerij was helemaal vernield.
Wij vragen ons af of nog wel één ruit van de school en het klooster overbleef, want - zo staat er in het verslag - 837 ruiten waren verbrijzeld.
Om niet in oorlogstemming te eindigen, vermelden wij dat in 1942 het grasplein ommuurd werd en ‘herschapen’ in een vruchtbare groententuin.
Ja: tijdens de oorlog bleven niet zoveel ‘pelouzen’ over. In 1943 werd een regenput gestoken en een achttal fruitbomen aangeplant. Vergeten we niet dat er toen een ‘grote ménage’ in het klooster woonde. Alleen al de zusters-onderwijzeressen waren met z’n tien.

Kijken we nu ook even in vogelvlucht naar de groeiende structuur van de school:

- Na de ‘aanneming’ van de eerste klassen in 1894, volgde in 1898 een derde, in 1903 een vierde, in 1916 een vijfde, in 1920 een zesde, in 1932   een zevende en in 1937 een achtste klas. In dat jaar waren er 10 zusters.
- In september 1944 kreeg de school een directrice ‘zonder klas’.
- In de stijgende trend van de schoolbevolking was 1947 een uitzonderingsjaar. In dat jaar werd een klas afgeschaft.
- Reeds vanaf het eerste schooljaar dat de zusters er waren (1893-94), nog ten tijde dat de meisjesschool in de oude gebouwen ‘Van Opstal’ zat, was er een ‘bewaarklas’ (kleuterklas) en konden de kinderen al naar school vóór de leeftijd van zes jaar. In 1925 kwam er een tweede kleuterklas bij, die in afwachting dat er een nieuw lokaal gereed was, in de ‘patronage’ onderdak vond. In 1932 volgde een derde, in 1954 een vierde en in 1958 een vijfde kleuterklas.



Hier poseert de derde klas in 1919 als dank voor de Amerikaanse voedselhulp. In 1914 al richtte de Amerikaanse mijningenieur Herbert Hoover, die later president van de USA zou worden, de ‘Commission for Relief of Belgium’ op. Op de foto links koning Albert I, op de foto rechts koningin Elisabeth en op het spandoek staat: ‘Dank aan onze weldoeners van Amerika’.

terug naar inhoudstafel

 

Aflevering 18 (einde)
De meisjesschool : fusie en defusie

In aanloop naar de fusie van de gemeenten hing zowel bij de toenmalige jongens- en meisjesschool een gelijkaardige fusie in de lucht.
Eind september 1975 viel de beslissing en in het schooljaar 1975-1976 fusioneerden de vrije meisjesschool O.L.V. van Vreugde van Hulste met de vrije meisjesschool H. Familie van Bavikhove.

Maar als gevolg van het stijgend aantal leerlingen in beide scholen komt er na de ‘fusie’ in 1993 een ‘defusie’.
Zowel de meisjesschool van Hulste als die van Bavikhove worden op 1 september 1993 terug zelfstandige scholen.

In 2004 smelten alle vrije basisscholen van Groot-Harelbeke samen tot 1 schoolgemeenschap waarbij de school haar eigenheid behoudt maar sommige taken overkoepelend worden gestuurd.

In deze structuur smelt de vrije basisschool van Hulste in 2010 samen met de vrije basisschool de Vleugel uit Harelbeke, waarbij de hoofdschool te Hulste is gevestigd.

Nog enkele weetjes:

- Door het samensmelten tot één schoolgemeenschap vormen de katholieke basisscholen van Harelbeke de grootste groep en hebben ze op 1 september 2013 gezamelijk 1550 kinderen onder hun hoede.

- De scholengemeenschap bestaat uit 6 vrije basisscholen met name: O.L.V. van Vreugde (Hulste) samen met de Vleugel (Arendswijk), de Wingerd (Bavikhove), de Mariaschool (Eiland), H.Hart (centrum Harelbeke), St. Rita (Zandberg) en St. Augustinus (Stasegem).

 





Met deze afleveringen hebben wij gepoogd ‘de weg terug te gaan’ die onze twee basisscholen doorheen de wisseling der tijden hebben afgelegd en als een mooi stukje ‘erfgoed’ door te geven aan wie na ons komen. Het was meteen een hulde aan allen die zich op een of andere manier inzetten en langs het onderwijs investeren in de toekomst.


Lucien Decroix 2014

terug naar inhoudstafel


De weg terug van onze twee basisscholen: een vergeten verhaal

Het ligt niet in onze bedoeling de lezer van deze site terug op de schoolbank te zetten, met vooraan het groene of het zwarte schoolbord. We willen veeleer op verrassingsreis. Want hoe en wanneer onze beide lagere scholen er kwamen is voor de meesten - anno 2014 - een compleet onbekend verhaal, historie van meer dan 200 jaar.
Reeds vóór de Franse Revolutie (1789) was er in Hulste een schoolmeester, maar hoegenaamd nog geen schoolplicht. Gaandeweg begon men meer en meer het belang van het onderwijs in te zien.
Voor de grote ‘doorbraak’ was het wachten op de 20ste eeuw, meer precies op de wet van 1914, die de leerplicht van alle kinderen tussen 6 en 14 jaar invoerde. Maar door de oorlog kwam de wet pas in 1919 in voege.